dinsdag 29 september 2015

Emile Zola..... "J'accuse"!




Emile Zola..... 2 april 1840 - 29 september 1902

Vandaag is het de sterfdag van Emile Zola.
Verschillende boeken heb ik van hem gelezen, maar ik wil vandaag uitsluitend zijn brief, getiteld : "J'accuse" op mijn blog plaatsen!

Brief aan de heer Félix Faure, President van de Republiek
Mijnheer de President,
Staat gij mij toe, in mijn dankbaarheid voor de welwillende ontvangst die gij mij op een dag hebt gegeven, zorgen te hebben over uw rechtvaardige luister en u te zeggen dat uw ster, tot heden zo gelukkig, bedreigd wordt door de schandelijkste en meest onuitwisbare bezoedeling?
Gij zijt ongeschonden uit kwalijke belasteringen gekomen, gij hebt harten veroverd. Gij gelijkt schitterend in de vergoddelijking van het patriottische feest dat de Russische Alliantie voor Frankrijk is geweest, en gij maakt voorbereidingen om de hoofdpersoon te zijn bij de triomf van onze universele Expositie, die de bekroning zal zijn van onze grote eeuw van arbeid, waarheid en vrijheid.
Maar welk een moddervlek op uw naam – ik bedoel op uw bewind – is deze afschuwelijke zaak van Dreyfus! Er komt een krijgsraad die het waagt een zekere Esterhazy vrij te spreken, een belediging van alle waarheid en alle gerechtigheid. Er is niets meer aan te doen, Frankrijk draagt nu voor altijd een schandvlek, de geschiedenis zal schrijven dat het onder uw presidentschap was dat een dergelijke sociale misdaad bedreven had kunnen worden.
Zij hebben het gewaagd, dan zal ik het ook wagen. De waarheid zal ik spreken, volledig en totaal, want dat heb ik beloofd te doen als de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, het niet doet. Het is mijn plicht te spreken, ik wil niet medeplichtig zijn. Mijn nachten zouden verstoord worden door de geest van de onschuldige die daarginds moet boeten, onder de vreselijkste martelingen, voor een misdaad die hij niet bedreven heeft.
En ik roep tot u, mijnheer de President, deze waarheid, met al mijn opstandige kracht van een eerlijk man. Voor uw eer ben ik ervan overtuigd dat u er niet van weet. En aan wie zal ik het nietswaardige gepeupel, de ware schuldigen aan de kaak stellen, als het niet aan u is, de eerste magistraat van het land?
Eerst de waarheid over het proces en de veroordeling van Dreyfus.
Een nietswaardige man heeft alles geleid, heeft alles gedaan, het is de kolonel Du Paty de Clam, een eenvoudige commandant. Hij alleen is de hele zaak Dreyfus, die pas bekend zal zijn als een eerlijk onderzoek zijn handelingen en verantwoordelijkheden duidelijk heeft aangetoond. De zaak verschijnt als een groot warhoofd, zeer gecompliceerd, vol met romaneske intriges, bestaande uit vervolgverhalen, pamfletten, anonieme brieven, afspraken op eenzame plaatsen, geheimzinnige vrouwen die ’s nachts verpletterende bewijzen rondstrooien. Hij is degene die op het idee kwam het bordereau aan Dreyfus te dicteren; hij is degene die ervan droomde hem te bestuderen in een kamer die volledig bekleed is met spiegels; hij is degene die commandant Forzinetti ons toont, gewapend met een dievenlantaarn, die zich toegang wil verschaffen tot bij de slapende verdachte, om op zijn gezicht een ruwe straal licht te werpen en hem aldus als misdadiger te ontmaskeren, terwijl hij wakker wordt. Ik kan alleen zeggen dat men moet zoeken en vinden. Ik zeg eenvoudig dat de commandant Du Paty de Clam, belast met het vooronderzoek naar de zaak Dreyfus, als gerechtelijk officier, met zijn verantwoordelijkheden de eerste schuldige is van de afschuwelijke rechtsdwaling waarvan wij getuige zijn.
Het bordereau bevond zich reeds enige tijd in handen van kolonel Sandherr, directeur van de geheime dienst, die is overleden aan hersenverweking. Er zijn ‘lekken’ geweest, documenten zijn verdwenen, zoals er thans nog meer verdwijnen, en de schrijver van het bordereau werd gezocht terwijl allereerst al langzamerhand duidelijk werd dat die schrijver alleen een stafofficier kon zijn, en een officier van de artillerie: twee duidelijke fouten die tonen op welk een oppervlakkige wijze men het bordereau bestudeerd was, want een redelijk onderzoek toont aan dat het slechts een legerofficier had kunnen zijn. Men zocht dus in het huis, men bestudeerde geschriften, het was als een interne zaak, een verrader te betrappen in het kantoor zelf omhemte kunnen verwijderen. En, zonder dat ik hier een geschiedenis wil vertellen die slechts gedeeltelijk bekend is, de commandant Du Paty de Clam komt op het toneel, waarna de eerste verdenking op Dreyfus valt. Vanaf dat moment is hij de uitvinder van Dreyfus, de zaak wordt zijn zaak, hij maakt zich sterk om de verrader te confronteren en hem tot een volledige bekentenis te brengen. Er is wel een minister van oorlog, de generaal Mercier, waarvan de intelligentie minderwaardig lijkt, er is een stafchef, generaal De Boisdeffre, die zich lijkt te hebben overgegeven aan een geestelijke hartstocht, en er is een onderchef van de staf, generaal Gonse, waarvan het geweten zich gemakkelijk aan de situatie kan aanpassen. Maar in wezen is er allereerst alleen de commandant Du Paty de Clam, die ze allen leidt, die ze hypnotiseert, want ook hij houdt zich met spiritisme en occultisme bezig en roept geesten op. Men zal nooit willen geloven aan welke behandelingen hij de ongelukkige Dreyfus heeft onderworpen, welke valstrikken hij voor hem gelegd heeft, dwaze onderzoeken,monsterlijke voorstellingen, alles één martelende waanzin.
Ha! Die eerste affaire, dat was een nachtmerrie voor degene die de ware details weet! Commandant Du Paty de Clam arresteert hem en brengt hem op de hoogte. Hij rent naar mevrouw Dreyfus, bedreigt haar, zegt dat haar man verloren is als ze praat. Intussen rukt de ongelukkige zich de haren uit het hoofd en schreeuwt hij uit dat hij onschuldig is. En het vooronderzoek wordt gedaan als in een kroniek uit de vijftiende eeuw, middenin het mysterie, met een complicatie van wilde uitwegen, alles gebaseerd op een enkele infantiele aanklacht, dat stomme bordereau, dat niet enkel vulgair verraad was, maar ook een hoogst onbeschaamde oplichterij, want de beroemde uitgeleverde geheimen bleken bijna allemaal zonder waarde te zijn. Let wel, hier bevindt zich een ei, vanwaaruit later de ware misdaad zal uitbreken, de gruwelijke ontkenning van gerechtigheid waar Frankrijk aan lijdt. Ik zou met tastbare bewijzen willen komen hoe zeer deze rechtsdwaling mogelijk had kunnen ziijn, hoe ze ontstaan is uit de kuiperijen van commandant Du Paty de Clam, hoe generaal Mercier en de generaals De Boisdeffre en Gonse dit hebben kunnen toestaan, waarbij ze langzamerhand ook verantwoordelijk werden voor deze wandaad, waardoor ze meenden, naderhand, inbreuk te moeten maken op de gezonde waarheid, een waarheid die zelfs buiten discussie staat. Aanvankelijk bestond hun inbreng alleen uit onachtzaamheid en onverstand. Tout au plus, les sent-on céder aux passions religieuses du milieu et aux préjugés de l’esprit de corps. Ze hebben de dwaasheid toegelaten.
En hier staat Dreyfus voor de krijgsraad. De zaak wordt met streng gesloten deuren behandeld. Een verrader zou de grens voor de vijand geopend hebben, om de Duitse keizer tot bij de Notre Dame te brengen, dat men geen strengere maatregelen nam van stilte en geheimhouding. Het volk is geslagen met verbijstering, er worden vreselijke dingen gefluisterd over een monsterlijk verraad dat de Geschiedenis verachtelijk maakt, en natuurlijk berust het vol daarin. Geen bestraffing is streng genoeg, het volk juicht een openbare ontering toe, het zou willen dat de schuldige te schande wordt gemaakt en wordt verteerd door zelfverwijt. Zijn ze dus waar, die onuitsprekelijke dingen, die gevaarlijke dingen, die in staat zijn Europa in brand te zetten, die men beter zorgvuldig achter die gesloten deuren had kunnen begraven?
Nee! Er waren achteraf bezien alleen onwaarschijnlijke en onzinnige verbeeldingen van commandant Du Paty de Clam. Dit alles is niet alleen gedaan om het meest bizarre van de onwaarschijnlijke verhalen te verbergen. En het is voldoende, ter geruststelling, om alleen maar aandachtig de aanklacht te bestuderen die voor de krijgsraad gelezen werd.
Ha! De nietigheid van die aanklacht! Dat een man op die aanklacht veroordeeld kon worden, is een wonder van onrechtvaardigheid. Ik daag rechtschapen lieden uit om de aanklacht te lezen zonder dat hun hart opspringt van verontwaardiging en schreeuwt om in verzet te komen, denkend aan de mateloze boetedoening, daar, op het Duivelseiland. Dreyfus kent diverse talen, misdrijf; men heeft bij hem geen enkel compromitterend papier gevonden, misdrijf; hij gaat vaak naar zijn land van herkomst, misdrijf; hij werkt hard, zorgt ervoor op de hoogte te zijn, misdrijf; hij wordt niet in verlegenheid gebracht, misdrijf; hij wordt in verlegenheid gebracht, misdrijf. En de naïviteit van de stukken, de strenge uitspraken om niets! Er was sprake van veertien punten van beschuldiging: wij vinden er per slot van rekening maar een, die van het bordereau, en we stellen vast dat zelfs de experts het niet eens waren, dat een van hen, de heer Gobert, op militaire wijze aan de kant werd gezet, omdat hij het zich veroorloofde niet in de gewenste richting te concluderen. Er was ook sprake van drieëntwintig officieren die gekomen waren om Dreyfus te verpletteren met hun getuigenissen. Wij weten nog niet van de verhoren, maar het staat al vast dat ze bezwarend waren; en er moet verder nog worden opgemerkt dat ze allen behoren tot de oorlogscommissie. Het is een intern proces, men is daar onder elkaar, en men zal zich herinneren: de staf heeft het proces gewild, heeft het beoordeeld, en de staf heeft het onlangs nog voor de tweede keer beoordeeld.
We hebben dus alleen nog het bordereau waarover de experts het niet eens zijn. Men vertelt dat de rechters in de raadskamer natuurlijk tot vrijspraak zouden komen. En vanaf dat moment, omdat men begrijpt dat men daar beslist niet omheen kan, wil men de veroordeling rechtvaardigen door te verklaren dat er een geheim stuk bestaat, zeer bezwarend, een stuk dat men niet kan tonen, maar dat alles legitimeert, waarin wij zullen moeten berusten, de goede, onzichtbare en onkenbare god. Ik ontken het bestaan ervan, ik ontken het met al mijn vermogen! Een belachelijk stuk, ja, misschien het stuk waarin sprake is van kleine vrouwtjes, of waarin gesproken wordt over een zekere D. die iets te veeleisend wordt, ongetwijfeld een of andere echtgenoot die vindt dat men zijn vrouw te weinig betaalt. Maar een belangrijk stuk voor de nationale defensie, dat men niet kan tonen omdat dan morgen een oorlog zou uitbreken, nee, nee! Het is een leugen, en het is des te ondraaglijker en cynischer dat men ongestraft kan liegen zonder dat men daar het bewijs van kan leveren.
Ze laten de Fransen te hoop lopen, ze verbergen zich achter hun wettelijke gevoelens, ze sluiten de mond terwijl ze de harten verstoren en de geesten bederven. Ik kan me geen grotere burgerlijke misdaad voorstellen.
Ziedaar, mijnheer de president, de feiten die uitleggen hoe een rechtsdwaling mogelijk was; met de justitiële bewijzen, de financiële situatie van Dreyfus, het ontbreken van motieven, zijn voortdurende schreeuw van onschuld, waarmee hij zich presenteerde als een slachtoffer van de opmerkelijke verbeelding van commandant Du Paty de Clam, het geestelijke milieu waarin hij zich bevond, van de jacht op de “vuile Joden” die onze tijd onteert.
Dan komen we bij de zaak Esterhazy. Er zijn drie jaren voorbijgegaan, velen hebben een ernstig geplaagd geweten, maken zich ongerust, zoeken, weten zich uiteindelijk te overtuigen van de onschuld van Dreyfus.
Ik zal niet alle twijfels opschrijven, om daarna het bewijs van de schuld van mijnheer Scheurer-Kestner te kunnen leveren. Maar terwijl hij aan zjn kant onderzoek doet, gebeuren er ernstige dingen in de staf zelf. Kolonel Sandherr was dood en luitenant-kolonel Picquart is hem opgevolgd als chef van de geheime dienst. Onder die titel, in de uitoefening van die functie, heeft laatstgenoemde op een dag een telegram in handen, geadresseerd aan commandant Esterhazy, afkomstig van een vertegenwoordiger van een vreemde mogendheid. Het is duidelijk zijn plicht een onderzoek te beginnen. Het staat vast dat hij nooit iets gedaan heeft zonder opdracht van zijn superieuren. Hij legt zijn verdenkingen voor aan zijn directe superieuren, generaal Gonse, daarna generaal De Boisdeffre, daarna generaal Billot, die generaal Mercier was opgevolgd als minister van oorlog. Het beruchte dossier Picquart, waarover hij zo veel gesproken heeft, is nooit meer geweest dan het dossier Billot, naar ik begrijp het dossier dat een ondergeschikte maakte voor zijn minister en dat zich nog moet binden in het ministerie van oorlog. Het onderzoek duurde van mei tot september 1896, en er moet duidelijk worden gezegd dat generaal De Boisdeffre en generaal Billot er niet aan twijfelden dat het beruchte bordereau van de hand van Esterhazy was. Het onderzoek van luitenant-kolonel Picquart kwam op deze zekere constatering uit. Maar de opschudding was groot, want de veroordeling van Esterhazy zou onvermijdelijk leiden tot een herziening van het proces van Dreyfus; en dat wilde de generale staf tot elke prijs voorkomen.
Men moet daar een ogenblik in de benauwdheid hebben gezeten. Denk eraan dat generaal Billot nergens in ingewijd was, hij kwam geheel onbevangen en kon naar eer en geweten handelen. Hij durfde dat niet, ongetwijfeld uit vrees voor de publieke opinie, maar zeker ook uit angst de hele generale staf uit te leveren, inclusief generaal De Boisdeffre, generaal Gonse, om nog maar te zwijgen van de ondergeschikten. Daarna was er een ogenblik van strijd tussen zijn geweten en van wat hij als het militaire belang beschouwde. Toen dat ogenblik voorbij was, was het al te laat. Hij was al verwikkeld in de zaak. En spoedig waren zijn verantwoordelijkheden alleen maar gegroeid, hi heft de misdaad van de andere overgenomen, hij is net zo schuldig als de anderen, hij is zelfs nog schuldiger, want hij was in staat geweest om recht te doen gelden, en hij deed niets. Probeer dat eens te begrijpen! Het is al een jaar dat generaal Billot, dat de generaals De Boisdeffre en Gonse weten dat Dreyfus onschuldig is, en ze hebben dat vreselijke feit voor zich gehouden. En die lieden liggen te slapen, en ze hebben vrouwen en kinderen die ze liefhebben!
Kolonel Picquart heeft zich als eerlijk man van zijn plicht gekweten. Hij drong aan bij zijn superieuren, in naam van de gerechtigheid. Hij smeekte ze zelfs, hij zei hen in welke mate hun oponthoud ontactisch was, want er werden steeds meer donkere wolken opgestapeld tot een zware storm die zou losbarsten als de waarheid bekend werd. In dezelfde trant sprak de heer Scheurer-Kestner tegen generaal Billot, die hem uit patriottisme smeekte de zaak ter hand te nemen, voordat het erger werd en uiteindelijk een openbare ramp zou worden. Nee! Het misdrijf was begaan, de generale staf kun zijn misdrijf niet meer bekennen. En overste Picquart werd met een opdracht weggezonden, zodat hij ver uit de buurt was, in Tunesië, waar men ooit zijn moed zou prijzen, terwijl hij bezig was aan een opdracht waarbij hij zeker afgemaakt zou worden, in het gebied waar de markies van Morès de dood had gevonden. Hij was niet in ongenade, generaal Gonse onderhield een vriendschappelijke correspondentie met hem. Hij is echter niet in een aangename situatie beland.
In Parijs ging de waarheid verder, onweerstaanbaar, en we weten hoe daar de verwachte storm losbarstte.De heer gaf commandant Esterhazy als de ware schrijver van het bordereau, op het moment dat mijnheer Scheurer-Kestner op het punt stond bij de minister van justitie een verzoek in te dienen om het proces te herzien. En nu komt commandant Esterhazy op het toneel. De getuigenissen maakten hem eerst radeloos, klaar om zelfmoord te plegen of te vluchten. Dan toont hij ineens zijn moed en verbaast hij Parijs met zijn heftige houding. Hij had hulp gekregen, hij had een anonieme brief ontvangen die hem waarschuwden voor de kuiperijen van zijn vijanden, een geheimzinnige dame had zelfs ’s nachts de moeite genomen om hem een stuk te geven dat gestolen was van de generale staf, dat hem moest redden. En ik moet daarbij wel denken aan overste Du Paty de Clam, ik herken de uitwegen van zijn vruchtbare verbeeldingskracht. Zijn meesterwerk, de schuld van Dreyfus, liep gevaar, en hij wilde natuurlijk zijn meesterwerk verdedigen. De heropening van het proces, dat was zo’n buitensporige en tragische ineenstorting van zijn stuiverromanmais, waarvan de vreselijke ontknoping zou plaatsvinden op het Duivelseiland! Dat was iets wat hij zich niet kon permitteren. Vanaf dat moment is de tweestrijd tussen overste Picquart en overste Du Paty de Clam, de een met open vizier, de ander gemaskerd. We zullen die twee spoedig terugvinden in een civiele rechtszaak. Eigenlijk is het altijd de generale staf die zich verdedigt, die zijn misdaad nooit zal bekennen, waarvan de afschuw met het uur stijgt.
Men heeft zich met verbijstering afgevraagd wie de beschermers waren van commandant Esterhazy. Allereerst, op de achtergrond, overste Du Paty de Clam die alles bedacht en alles geleid heeft. Zijn hand gaat op ongerijmde wijze te werk. Verder de generaal de Boisdeffre, de generaal Gonse en de generaal Billot zelf, die wel verplicht waren de commandant vrij te spreken, want ze konden niet toestaan dat Dreyfus als onschuldig werd beschouwd zonder dat de oorlogscommissies zouden bezwijken onder de minachting van het publiek. En het fraaie gevolg van deze wonderlijke situatie is dat de rechtschapen man daarbinnen, overste Picquart, die alleen maar zijn plicht heeft gedaan, het slachtoffer wordt, hij wordt vernederd en bestraft. O gerechtigheid, welk een afschuwelijke wanhoop beklemt het hart! Men gaat zo ver te zeggen dat hij de vervalser is, die het telegram gemaakt heeft om van Esterhazy af te komen. Maar, goede God, waarom? Met welke bedoeling? Geef eens een motief. Wordt hij daar dan ook betaald door de joden? Het leuke van de geschiedenis is dat hij terecht antisemitisch is. Ja, wij nemen deel aan dit schandelijke schouwspel, mannen die verloren zijn door schuld en misdaad waarvan men de onschuld verkondigt, terwijl men zelf rome top zijn eer, als man van het leven zonder blaam! Als de maatschappij er zo aan toe is, valt ze spoedig uit elkaar.
Ziedaar dus, mijnheer de President, de zaak Esterhazy: een schuldige die zijn best doet om onschuldig te zijn. Reeds sedert twee manden kunnen we de zaak van uur tot uur volgen. Ik houd het kort, want dit is slechts, in grote lijnen, een samenvatting van de geschiedenis waarvan de brandende pagina’s op een dag volledig geschreven zullen zijn. En we hebben dus de generaal Pellieux gezien, vervolgens de commandant Ravary, die een schurkachtig onderzoek ondernamen waaruit de bengels vernieuwd te voorschijn kwamen en de rechtschapenen bezoedeld. Daarna heeft men de krijgsraad bijeengeroepen.
Hoe had men kunnen verwachten dat een krijgsraad de uitspraken van een krijgsraad voor het gerecht brengt?
Ik spreek zelfs nog niet van de keus die een rechter altijd heeft. Het superieure idee van de discipline, dat die soldaten in het bloed hebben, zou dat niet voldoende zijn om aan te tonen dat ze in staat zij tot rechtvaardigheid? Wie discipline zegt, zegt gehoorzaamheid. De minister van oorlog, de grote baas, heeft de absolute autoriteit van de beoordeelde zaak openbaar gemaakt, onder toejuiching van de nationale vertegenwoordiging. Wenst u dan een krijgsraad die het tegendeel uitspreekt? Hiërarchisch gezien is dat niet mogelijk. Generaal Billot de rechters beïnvloed met zijn verklaring, en ze hebben geoordeeld alsof ze zich in de strijd moeten begeven, zonder tegenwerpingen te maken. De bevooroordeelde mening die ze ter plekke hebben uitgsproken is overduidelijk deze: “Dreyfus is door een krijgsraad veroordeeld voor het misdrijf van verraad; hij is dus schuldig, en wij, krijgsraad, kunnen hem niet onschuldig verklaren. Of me moeten de schuld van Esterhazy erkennen, waarmee we de onschuld van Dreyfus zouden verkondigen.” Niets zal hen daartoe kunnen brengen.
Het was een zeer onrechtvaardig vonnis dat voor altijd op onze krijgsraden zal drukken, dat tot gevolg zal hebben dat ieder toekomstig vonnis verdacht is. De eerste krijgsraad is misschien ongebrijpelijk geweest, de tweede is absoluut crimineel. Zijn excuus, ik herhaal het, is dat de opperste chef gesproken heeft en de beoordeelde zaak onaantastbaar heeft verklaard, heilig en superieur dan de mens, zodat geen ondergeschikte het tegendeel durft te beweren. Er wordt gesproken van de eer van het leger, men wil dat we het leger liefhebben en respecteren. Ha! zeker, ja, het leger dat ons bij de eerst dreiging oproept, dat de Franse bodem verdedigt, het is het vol zelf en wij kunnen voor het leger alleen voorliefde en respect gevoelen. Maar het gaat niet over het leger, waarvan wij waardigheid verlangen als wij behoefte hebben aan gerechtigheid. Het gaat om de sabel, de meester die men ons morgen misschien zal geven. En zouden wij devoot het gevest van de sabel kussen? God, nee!
Ik heb het op andere wijze aangetoond: de zaak Dreyfus was de zaak van de oorlogscommissie, een officier van de generale staf, aangegeven door zijn kameraden van de generale staf, veroordeeld onder druk van de chefs van de generale staf. Nogmaals, hij kan niet onschuldig terugkeren zonder dat de hele generale staf schuldig blijkt te zijn. De commissies hebben Esterhazy op alle voorstelbare manieren, met perscampagnes, met kennisgevingen, door invloed aan te wenden, gedekt om Dreyfus te tweede male te ruïneren. Ha, met wat voor bezem moet het republikeinse gouvernement dit huicherlaarsnest aanvegen, zoals generaal Billot zelf roept? Waar is het, dat krachtige en patriottische ministerie, dat alles durft te herzien om het volledig te vernieuwen? Ik ken wel lieden die, bij een mogelijke oorlog, beven van angst, als ze bedenken in wat voor handen de nationale defensie is, in wat voor nest van lage intriges, van kletspraatjes en van verspilling dit heilige toevluchtsoord is veranderd, waar het lot van het vaderland wodt bepaald! Men ontstelt van schrik op de vreselijke dag waarop de zaak Dreyfus herzien wordt, dat mensenoofer van een ongelukkige, van een “vuile jood”! Ha, alles dat is besproken over krankzinnigheid en dwaasheid, van idiote verbeeldingen, praktijken van de gewone politie, zeden van ondervraging en tyrannie, voor het welzijn van een paar hoge officieren die het volk met hun laarzen vertrappen zetten, met op hun lippen alleen een kreet van waarheid en gerechtigheid, onder het leugenachtige en heiligschennende voorwendsel van staatsraison.
Een nog grotere misdaad is het op de boulevardpers te vertrouwen, zich te laten verdedigen door de smeerlappen van Parijs, zodat daar de smeerlapperij op brutale wijze triomfeert, in de nederlaag van het recht en eenvoudige rechtschapenheid. Het is een misdaad om degenen te hebben beschuldigd van het verwarren van Frankrijk, die willen dat het land edelmoedig is, aan de leiding van de vrije en rechtvaardige volken, terwijl men zelf een onbeschaamd complot smeedt, voor het aangezicht van de hele wereld. Het is een misdaad om de mening te misleiden, deze mening te gebruiken voor een dodelijk werk dat verdorven is gemaakt tot aan krankzinnigheid. Het is en misdaad de kleinen en nederigen te vergiftigen, de passies van reactie en intolerantie te ergeren, terwijl men zich verbergt achter het walgelijke antisemitisme, waaraan het grote, liberale Frankrijk van de mensenrechten zal sterven, als het nog niet genezen is. Het is een misdaad het patriotisme te exploiteren voor werken van afschuw, en het is ten slotte een misdaad van het wapen een moderne god te maken, terwijl de hele menselijke wetenschap aan het werk is voor het volgende werk van waarheid en gerechtigheid.
Deze waarheid, die wij zo hartstochtelijk gewild hebben, met wanhoop zien we dat ze vertrapt is, miskend, verduisterd! Ik twijfel aan de ineenstorting die plaats moet hebben in de ziel van de heer Scheurer-Kestner, en ik geloof wel dat hij uiteindelijk geplaagd zal worden door zelfverwijt, hij die niet met revolutionaire middelen handelde op de dag dat de senaat werd ingeschakeld, die de hele boel losliet en weggooide. Hij was een goede, eerlijke man, een man met een loyaal leven, hij geloofde dat de waarheid van zichzelf voloende was, vooral als de waarheid overduidelijk aaan het heldere daglicht trad. Waarvoor is het goed om alles omver te werpen, want binnenkort zal de zon opkomen. En het was deze onbewogenheid vol vertrouwen waarvoor hij zo wreed is gestraft. Hetzelfde geldt voor overste Picquart, die met gevoelens van hoge waardigheid de brieven van generaal Gonse niet wilde publiceren. Zijn gewetensbezwaren erenhem des te meer, want terwijl hij respect toonde voor de discipline, besmeurden zijn superieren hem met modder, leidden zij zelf zijn proces, op de meest onverwachte en schandalige manier. Er zijn twee slachtoffers, twee onschuldigen, twee eenvoudige zielen, die God zijn gang lieten gaan, terwijl de duivel het werk deed. Men heeft zelfs gezien, voor overste Picquart, dit laaghartige ding: een Frans tribunaal, nadat men de aangever in het openbaar een getuige heeft laten belasten, hem van al zijn fouten te beschuldigen, de deuren te sluiten, terwijl die getuige werd voorgeleid om zich te verklaren en te verdedigen. Ik zeg dat dat ene nog grotere misdaad is en dat die misdaad het universele geweten tegen zich in het harnas jaagt. Beslist, die militaire tribunalen hebben een merkwaardige opvatting van rechtspraak.
Dit is dan de eenvoudige waarheid, mijheer de President, en ze is weerzinwekkend, ze blijft gedurende uw presidentschap een schandvlek. Ik vermoed wel dat gij in deze zaak geen enkele macht hebt, dat gij de gevangene zijt van de Grondwet en van uw omgeving. Gij hebt echter niet minder de plicht van een man, waaraan gij denkt, en die gij uitoefent. Het is trouwens niet zo dat ik wanhoop bij de wereld van triomf. Ik markeer het met een heftige zekerheid: de waarheid komt eraan, en niets zal haar tegenhouden. Vandaag reeds begint de zaak, want vandaag is de tijd rijp: aan de ene kant willen de schuldigen niet dat hun zaak aan het daglicht treedt, aan de andere kant zullen de handhavers van het recht hun leven geven opdat recht wordt gedaan. Sluit men de waarheid onder de grond, dan verzamelt ze zich daar, dan krijgt ze een kracht als van een xplosie, en op die dag dat die uitbarst, zal ze alles met zich meenemen. Men zal wel zien of men daarop voorbereid kan zijn, op deze opzienbaernde ramp.
Maar deze brief is lang, mijnheer de President, en het is tijd om tot een conclusie te komen.
Ik beschuldig overste Du Paty de Clam omdat hij de duivelse maker is van een rechtsdwaling, lichtzinnig, wil ik wel geloven, en omdat hij vervolgens zijn rampzalige product vededigd heeft, na drie jaar, met de meest absurde en meest schuldige kuiperijen.
Ik beschuldig generaal Mercier omdat hij medeplichtig was, althans door een geesteszwakte, van een van de grootste schanddaden van de eeuw.
Ik beschuldig generaal Billot omdat hij in bezit was van de zekere bewijzen van de onschuld van Dreyfus en dat hij ze verborgen heeft gehouden, waarmee hij zich schuldig maakte aan dit misdrijf tegen mensheid en de gerechtigheid, met een politiek doel en om de generale staf te sparen.
Ik beschuldig generaal De Boisdeffre en generaal Gonse omdat ze zich medeplichtig hebben gemaakt aan hetzelfde misdrijf, de een ongetwijfeld wegens een klerikale hartstocht, de andere misschien door de teamgeest die de oorlogscommissies heilig en onaantastbaar maakt.
Ik beschuldig generaal De Pellieux en commandant Ravary omdat ze een misdadig onderzoek hebben gedaan, en daarmee bedoel ik een onderzoek met de meest monsterachtige partijdigheid. Wij hebben in het verslag van de tweede een onvergankelijk monument van naieve stoutmoedigheid.
Ik beschuldig de drie handschriftexperts, de heren Belhomme, Varinard en Couard, omdat ze een leugenachtig en frauduleus rapport schreven, tenzij uit een medisch onderzoek blijkt dat ze leiden aan een oogziekte of beoordelingsonbekwaamheid.
Ik beschuldig de oorlogscommissies omdat ze naar de pers, en vooral naar L’Éclair en L’Echo de Paris, een gruwelijk bericht zonden, om de publieke mening op een dwaalspoor te brengen en hun fout te bedekken.
Ik beschuldig tenslotte de eerste krijgsraad wegens verkrachting van het recht, omdat hij een verdachte veroordeelde op grond van geheim gebleven documten, en ik beschuldig de tweede krijgsraad omdat hij deze onwettigheid heeft bedekt, op bevel, waarmee deze krijgsraad op zijn beurt een misdrijf beging door een schuldige willens en wetens vrij te spreken.
Met deze beschuldigingen ben ik mij bewust van het feit dat ik mij schuldig maak aan overtreding van de artikelen 30 en 31 van de wet op de pers van 29 juli 1881, waarin laster strafbaar wordt gesteld. Ik die dit geheel vrijwillig.

Wat betreft de personen die ik beschuldig, ik ken ze niet, ik heb ze nooit ontmoet, ik heb geen wrok tegen ze en geen hekel aan ze. Het zijn voor mij slechts nummers, geesten van sociale wandaden. Wat ik hier doe is slechts een revolutionaire manier om het doen van waarheid en gerechtigheid te verhaasten.
Ik heb slechts een hartstocht, die van het licht, in naam van de menselijkheid de zo heeft geleden en die recht heeft op geluk. Mijn brandende protest is slechts een kreet van mijn ziel. Ik verlang ernaar dat men mij waagt te vertolken in een rechtszitting en dat het ware onderzoek op een dag plaats zal vinden! Ik wacht.
Aanvaard, mijnheer de President, de verzekering van mijn diepe respect.
Émile Zola, 13 januari 1898
Vertaling overgenomen van Wikipedia Nederland


overgenomen uit historiek.net

 Leefse                                                                                                                          
 Aleke!                                                                                                                             

Geen opmerkingen:

Een reactie posten